Twee miljoen jaar geleden nam de menselijke gestalte vlug toe, waardoor de relatie tussen de Hominina en hun omgeving veranderde.
De mensenpopulaties werden sterker en technisch beter uitgerust. Ze namen een andere levenswijze aan, met vooral grote grasetende
zoogdieren als prooi.
Voor deze jacht moesten ze zich vaak verplaatsen om de kuddes te volgen bij hun seizoentrek. Ze begonnen als nomaden te leven,
waardoor ze zich langzamerhand over alle continenten verspreiden, in heel uiteenlopende milieus, met soms extreme klimaatsomstandigheden.
Maar de hindernissen waarmee de jagers te maken hadden, waren niet in alle streken dezelfde. Voor de neanderthalers, die in Eurazië woonden,
was er wel veel wild, maar daarentegen was het milieu vaak bar.